Geschiedenis Tempo Werke Harburg
De firma Vidal & Zn Tempo Werke GmbH introduceerde in oktober 1949 de vierwielige ééntonner; de Matador. Deze wagen had een Volkswagen krachtbron en door zijn voorwielaandrijving kon men legio uitvoeringen achter de cabine bouwen.

En men kon trots zijn op deze wagen, want men kon goederen meenemen tot een totaalgewicht van tussen de 2200 en 2500 kg. En met zijn draaicirkel van 12 meter was deze wagen zeer wendbaar.
Tegelijkertijd bracht de Volkswagenfabriek in Wolfsburg een soortgelijk voertuig op de markt (Volkswagen T1) met dezelfde topsnelheid van 75 km/u, maar met z'n 250 kg. minder laadvermogen.
De eerste levering
De eerste wagens werden in april 1950 geleverd. In dat zelfde jaar bouwde Tempo zijn 100.000e voertuig, een Hanseat. Voor deze heuglijke gebeurtenis besloot Tempo een Tempo Boy, (een grotere uitvoering van de Hanseat) en een Matador te verloten onder de Temporijders.
Maar liefst 17.000 deelnemerskaarten kwamen binnen en onder grote belangstelling van de pers namen drie prijswinnaars trots hun gewonnen Tempo in ontvangst. Een groot feest voor alle Tempo medewerkers en hun familie volgde en werd afgesloten met een gigantisch vuurwerk.
Eind 1950 had Tempo 2000 werknemers in dienst, deze werknemers zorgden voor een jaarproductie van 15.533 voertuigen. In januari 1951 had men weer een jubileum: de 5000e Matador werd afgeleverd en in december liep de 10.000e van de band.
De Volkswagenmotor
De Matador werd uitgerust met een Volkswagenmotor terwijl Volkswagen een concurrent was. Toch waren de motoren verschillend; de motor in de Matador welke zich achter de voorstoelen bevond dreef de voorwielen aan en Volkswagen had de motor achterin en dreef de achterwielen aan. De Volkswagenmotoren waren eigenlijk te licht en men verlengd het contract met Volkswagen niet voor het leveren van motoren. Toch werden in de periode van 1949 tot 1952 13.621 Tempo Matadors uitgevoerd met een Volkswagenmotor.
De Heinkelmotor
In mei 1952 introduceerde Tempo zijn nieuwe modellen. Deze waren uitgerust met een driecilinder Heinkel motor. Deze werd watergekoeld en hiermee kwam Tempo terug op het oude principe. De verkoop van driewielers liep terug en in 1953 besloot men een opvolger te bouwen voor de Tempo Hanseat en de Tempo Boy. Deze opvolger kreeg de naam "Wiking". De productie van de driewielers ging overigens gewoon door.
Tempo testte zijn wagens door mee te doen aan lange afstandsritten van 10.000 kilometer non-stop en Tempo viel altijd in de prijzen. De concurrentie werd steeds moordender en in1954 stond Tempo niet meer op de eerste plaats van aantallen verkochte auto's maar werd door Volkswagen verdrongen naar de tweede plaats. Tevens had de firma Tempo de pech dat een procuratiehouder achtergehouden bedrijfsgelden verspeelde in het casino.
Tempo en Hanomag
In het voorjaar van 1955 besloten de firma's Tempo en Hanomag in Hannover tot nauwere samenwerking om meer ervaring op het gebied van verkoop en constructies te krijgen. Oscar Vidal besloot Hanomag Rheinstahl AG voor 50% over te nemen. Samen stonden zij op een stand op de internationale autotentoonstelling van 1955 in Frankfurt. Het samengaan resulteerde in een verbeterde versie van de Wiking en de Matador. De wagens kregen een nieuw type grill en de cabine werd gelijkgetrokken met de spatborden. Het voordeel was dat men in de wagen plaats kreeg voor drie personen naast elkaar. Als motor kregen de wagens een viercilinder viertakt Heinkelmotor.
Doordat concurrent Borgward nog steeds driewielige voertuigen bouwde bleef ook Tempo deze nog produceren, maar in oktober 1956 verliet de laatste Tempo Hanseat de fabriekshallen in Harburg. Voor veel klanten overzee was deze ontwikkeling niet bevredigend. Vooral in India was de driewieler zeer geliefd. In 1950 waren er al contacten gelegd met een zakenman uit India die de driewielers daar wilde laten bouwen en in 1951 werd in een voorstad in Bombay de Firma Baja Tempo Limited gevestigd en deze bouwt nog steeds driewielige voertuigen en ook de "oude" Mercedes modellen lopen daar nog steeds van de lopende band.
Daar de Heinkelmotoren nogal storingsgevoelig waren begon de Firma Tempo naar andere motoren uit te zien en besloot in het voorjaar van 1957 eenmalig 5.000 motoren aan te schaffen van het type A50 van het Engelse merk Austin. Deze motoren waren aanzienlijk sterker en minder storingsgevoelig. Dit was een groot succes, temeer omdat deze Austin blokken wereldwijd voorhanden waren en Tempo besloot om in alle wagens deze motoren te gaan bouwen.
Op de Internationale Automobieltentoonstelling in Frankfurt van 1957 stonden de Tempo Matador, Wiking en de Rapid. De Wiking had nog het Heinkel motorblok, maar de Matador en de Rapid hadden de Austinblokken A 50, resp. A 35.
De drie wagens hadden allen dezelfde carrosserie, dit was om de kosten te drukken om de concurrentie voor te blijven, want dezen stonden ook niet stil.
Renault bracht b.v. de Estafette op de markt. Maar Tempo bleef niet werkeloos toekijken en bracht een personenbusje op basis van de Rapid de markt met een Austin a 35 motor.
Deze wagen werd toentertijd gezien als een van de mooiste personenbusjes. (Volkswagen bouwde later de "Samba")
De typen Wiking, Rapid en Matador werden tot 1963 praktisch ongewijzigd gebouwd. Prototypen kwamen er niet meer. Tempo gebruikte het geld liever voor het uitbreiden en verbeteren van de fabrieken.
Ondanks het feit dat Oscar Vidal het voor het zeggen had, werd de druk van Rheinstahl-Hanomag AG steeds groter, wat resulteerde dat in februari 1965 ook de resterende aandelen overgingen in handen van Rheinstahl-Hanomag AG.
In het voorjaar van 1962 kreeg men hele andere problemen, namelijk de Noordzeekust en Harburg kregen een vloedgolf. Deze vloedgolf was de zwaarste sinds 1825 en het water steeg tot 5.73 mtr. boven normaal. De dijken konden de druk van deze enorme hoeveelheid water niet aan en braken, met het gevolg dat 60 plaatsen onder water liepen, waaronder de Tempofabrieken. 75% van de terreinen en fabrieken liepen onder water.
Toen het water zakte bleek pas hoe groot de schade was! Een dikke laag slijk bedekte de terreinen, maar ook de fabrieken met de machines die daardoor grote schade opliepen. Ook 350 voertuigen waren rijp voor de sloop. Een productieverlies van 3 weken.
Men had voor het eind van 1962 een modernisering op het programma staan, maar door de catastrofe werd dit met een half jaar vervroegd. Het duurde tot 1963 voor de nieuwe typen op de markt gebracht konden worden. Weer bouwde men een eenheidstype genaamd Matador E.
Weer dezelfde voertuigen maar in verschillende varianten betreffende het laadvermogen. Het chassis was wel geheel gewijzigd, niet meer het V-vormige chassis, maar nu werd gekozen voor het parallelchassis. (onze wagens zijn daar mee uitgerust). Door dit nieuwe chassis kon men een wagen op maat laten bouwen, men bouwde b.v. een wagen voor zware materialen. De bak daarvan kon men laten zakken tot op de grond, waardoor de bak geladen kon worden. Was men daar mee klaar dan kon men de bak pneumatisch omhoog laten komen.
Een andere speciale uitvoering was de Tempo Athlet. Deze had een platform wat dienst deed op vliegvelden om vliegtuigen te bevoorraden. Voor hadden de wagens de bekende (beruchte) torsievering. Ook achter bouwde men torsievering en de wagen kreeg een Austin A 60 motor. Deze Matador showde men voor het eerst op de Autotentoonstelling in Frankfurt in 1963.
Men kreeg het verzoek om deze wagens uit te voeren met een dieselmotor. Aan dat verzoek werd voldaan en drie uitvoeringen werden uitgevoerd met een Hanomag D 301 E2 motor. In 1966 verdween het bekende Tempo embleem van het front van de wagens en maakte plaats voor het Rheinstahl-Hanomag embleem.
In het voorjaar van 1967 werd het type Matador afgelost door de modellen in onze club vertegenwoordigd. De naam Matador en het type E verdwenen van het front. De naam Hanomag en de typeaanduiding F, (F20, F25, F30 en F35), kwamen er voor terug. Als krachtbron gebruikte men de Austin A 60 motor voor de benzine-uitvoeringen en de Hanomag D 301 E2 motor voor de dieseluitvoeringen. Rheinstahl had intussen ook de firma Henschel overgenomen en vanaf 1969 voerden de wagens de naam Hanomag-Henschel. De jaarproductie bedroeg in 1969 ca. 25.000 eenheden. Per dag was dat ongeveer 110 voertuigen.
Op 1 januari 1971 volgde de volledige overname van Hanomag Henschel Fahrzeugwerke GmbM van Rheinstahl door Daimler Benz AG. De wagens met een benzinemotor behielden de typeaanduiding F20, F25, F30 en F35.
De dieseluitvoeringen kregen een Mercedes dieselmotor van het type OM 615/619, en ook een Mercedes ster op de grill. In 1973 werd een starre achteras met bladveren gemonteerd en kreeg de benzine uitvoering een sterkere A70 Austinmotor, voor de rest bleven de wagens ongewijzigd. De wagens onder de naam Hanomag Henschel bleven de "F" voeren, terwijl die met de Mercedes ster de nieuwe benamingen kregen; L206, L207, L306 en 307 met een D erachter als het een dieseluitvoering was.
Het voormalig " Tempo Werke " is vandaag de dag nog steeds een onderdeel van Daimler Benz AG, maar alleen het spoorwegstation en enkele straatnamen in Harburg herinneren nog aan het Tempo tijdperk.
In 1978 stopte men met het persen van plaatwerk en alle persen gingen naar India waar men nog steeds de driewielige voertuigen maakte. Hier kregen de wagens weer de naam Matador, welke nog steeds gemaakt worden, al is het tegenwoordig met achterwiel aandrijving. In de huidige Mercedes fabriek is door de voormalige arbeiders een museum ingericht waar zij nog Tempo wagens restaureren.
In 1999 stierf Oscar Vidal. Zijn zoon Edmund die in 1965 tot de firma was toegetreden volgde hem op. De firma Vidal & Zn. hield zich bij Mercedes Benz voornamelijk bezig met het complete transport programma tot 7,5 ton in de meest verschillende uitvoeringen van bakwagens, bestelwagens en campers, zoals men bij Vidal & Zn. zo gewoon was.
Bron: Het Busjesgebeuren 9 van april 1999